Two Poems

by Arjen Duinker / by Susan Swenson

En toen, en toen?

    En toen schreeuwde iemand: ‘Ik zie een geit!’
    Dat was goed nieuws. Men ving de geit,
    Doodde haar, zong liederen van blijdschap,
    Bevroor het opgevangen bloed en kookte
    Alleen het allerlekkerste stukje vlees. 
    De rest liet men aan de geit, 
    Om zuivere redenen. 

    En toen, en toen?

    En toen schreeuwde iemand: ‘Ik zie een geest!’
    Alweer goed nieuws. Men achtervolgde hem,
    Wierp met lasso’s, blies op trompetten.
    Na drie dagen en nachten hield de geest,
    Concreter dan verwacht en aan de slapen
    Grijs, het voor gezien en gaf zich over.
    Hij was de geitenhoeder zonder geit,
    Ontkenning van substantie in gedachten.

Stuk of wat mensen

    Nummer 1 heeft wangen
    Die de dagen draaglijk maken
    Met hun wantrouwen, en nummer 2
    Brengt ter verdeling van rijkdommen
    Een bonte en buitenissige nier in, en
    Nummer 3 is in het bezit van handen,
    Dragers van het meningsverschil tussen
    De wind en de wolken, en nummer 4
    Zorgt met een stelletje knokige oren
    Voor de afsluiting van het mysterie,
    En nummer 5, de vrek, de gek, de lepe,
    De jaloerse ook, dient met zign heupen
    Het sinister lachen om problemen,
    En nummer 6, met wandelende rib,
    Neemt vaderlandsliefde en grofheid
    Voor haar rekening, en nummer 7
    Is door een broze hiel de leverancier
    Van alle onbenullige misverstanden,
    En nummer 8 heeft de oogopslag
    Voor het herkennen van de mode,
    En nummer 9 biedt een long aan
    Voor het inademen van wanhoop
    En nummer 10 doneert met gemak
    De hoeveelheid somber bloed,
    Nodig voor het opgaan in geloof.

    Nu een tiental, straks een saluut,
    Maar wanneer, maar wanneer?

In Tone, Intone?

    In tone shrewd demand: ‘I see and get!’
    Data’s good noise. Men vying de-get
    Dude hear, song lied err in vain obliges shape,
    Before hot up evangel in blood and cooked
    All in hot all are cursed and stuck jealous.
    Dearest lie men and get,
    Oh am suffered and in.

    In tone, intone?

    In tone shrewd demand: ‘I see and jest!’
    All we are good noise. Men act her vulgar demand,
    We’re met less owes, belies up tromped in,
    A dried age enacting hell de-jest.
    Concrete danger wacked and slapped in
    Grace, hot for gazing half sick over.
    I was disgusted and heard sound her get,
    On taking vain substance eyeing and acting.

Stuck of What Mens In

    Number 1 he fit wagon
    Die dead again dragged lick makin’
    Met and want ruin, in number 2
    Bring traveling van wrecked men
    In bounty in beauty in seige near in, in
    Number 3 is in hot bees and hand in
    Drag her van hot men in skilled us in
    De-wind in de-walk in, in number 4
    Sore got met install knock go on in
    For deaf slut engaged in hot mystery,
    In number 5, de-wreck, de-geek, de-leap,
    Déjà forsook, die not met in open
    Hate sinister latch on problem in,
    In number 6, met wanderer lend rib,
    Meet invader lands lie danger hide
    For our reckoning, in number 7
    Is door in bronze hide lever and seer
    Venial oblige misunderstanding
    In number 8 heft dog oops slag
    For hot her can in van and, mmm, ode
    In number 9 bed teen long and
    For hot in adament and one hoop
    In number 10 Donny T. met Gemma K.
    De-halve heel hide somber blood,
    No dig for hot up gaining aloof.

    New in town tall, streaks in salute,
    Ma, are we near. Ma, are we near?